1882 De moord op Pier Piers
In diverse kranten uit 1882 lezen we dat op 30 mei 1882 in “de landerijen onder Niebert” het lichaam van Pier Piers werd gevonden. Het bleek dat hij was beroofd en vermoord. Er wordt al vrij snel een vermoedelijke dader aangehouden. Tijdens de rechtszaak die volgt kwamen veel getuigen aan het woord en uit hun verklaringen kun je opmaken dat dit verhaal zich vlak bij Boerakker heeft afgespeeld.
Op basis van diverse artikelen hebben we de verklaringen achter elkaar gezet zodat het een leesbaar verhaal wordt. Of het echt zo gebeurd is blijft natuurlijk de vraag: de artikelen spreken elkaar soms tegen.
In dit verhaal worden een paar zaken genoemd die we beter eerst even kunnen uitleggen. Rond 1880 werd de Hoge Tilweg aangelegd, in eerste instantie was dat een grindweg, en zo wordt deze weg in dit verhaal ook genoemd.
Voor 1880 was de enige route naar Lucaswolde een voetpad of kerkpad wat vanaf de kerk in Tolbert richting Lucaswolde liep. Het oude Schilligepad liep dus door naar Lucaswolde. Vanaf de huidige hoek van het Schilligepad en de Hoofdweg liep dit pad een stukje parallel aan de hoofdweg en boog daarna af richting de huidige Hoge Tilbrug, dwars over het huidige voetbalveld. Door de aanleg van de Hoge Tilweg werd het voetpad overbodig en verdween het met de jaren maar in 1882 was het blijkbaar nog wel begaanbaar want ergens langs dit voetpad wordt het lichaam van Pier Piers gevonden.
Het verhaal
Pier Piers was een zachtaardige man, van onbesproken gedrag. Hij had een zwakke lichaamsbouw, was ziekelijk en droeg de rechter arm in een doek. Tevens had hij vele klierachtige gezwellen aan zijn hals. Omdat hij niet tot ander werk in staat was verdiende hij de kost als handelaar. Volgens de ouders en de zuster van Pier is hij de dag voor de moord, paasmaandag, vertrokken naar de pinkstermarkt in Leek om daar te handelen. Pier zou daarbij een beurs met zeker 5 a 6 gulden bij zich hebben gehad. Volgens getuigen van de markt heeft Pier dit bedrag op de markt nog weten te verhogen door een lam te verkopen. Op de markt ontmoette Pier nog zijn vader, Jacob Piers uit Lucaswolde.
Na de markt is Pier samen met de 21 jarige Hepke Hoekstra uit Noordwijk stiekem meegereden op de wagen van G. Hazenberg tot halverwege de Boerakker. Hazenberg kwam hier achter en zei dat de beide heren hem wel even mochten trakteren voor deze dienst. Daar hadden Pier en Hepke blijkbaar geen zin in want voor het huis van H. Mekkes, net voorbij de herberg van W. Plakker zijn ze afgestapt en lopend verder gegaan langs de Boerakker. De vijf mannen die achter bleven op de wagen verklaarden dat ze de mannen verder hebben zien lopen. Er waren blijkbaar nog 4 andere passagiers.
Tevens is er dhr. Visser die ook verklaart dat hij de mannen heeft zien lopen langs de Boerakker, en hij verklaart ook dat hij heeft gezien dat ze samen het voetpad opgingen bij de woning van H.J. Feenstra. Dit was opvallend want via de grindweg waren ze eerder thuis geweest.
De weduwe Middel verklaart dat zij ook de twee mannen op het voetpad heeft gezien. Zij zegt dat Pier voorop liep en dat Hepke hem achtervolgde.
De rechtbank gaat er van uit dat Pier van achter werd aangevallen door Hepke en dat hij met zijn hoofd in de bodem van een modderige sloot werd geduwd zodat hij stikte.
Omdat Pier de volgende dag nog niet thuis was werd er door zijn familie gezocht langs de route van Leek naar huis. Uiteindelijk vond de zuster van Pier zijn lichaam, niet ver van het voetpad.
Het lichaam van Pier werd naar Marum vervoerd voor onderzoek. In de luchtpijp en maag van Pier werd modder aangetroffen die overeen kwam met de modder in de sloot waar hij werd gevonden. Pier heeft zich daarbij wel verzet, hij had een gescheurd oor en diverse schaafplekken. De beurs van pier was verdwenen en aan zijn broekzak was te zien dat deze er uit was gehaald. In de buurt van het lichaam werd voetstappen gevonden die niet van Pier zelf waren.
De lege beurs werd gevonden door een paar veenarbeiders.
Op de kleding van Hepke worden later bloedvlekken gevonden, en dhr. Venema verklaart dat hij Hepke alleen op de Hooiweg verder heeft zien lopen.
Jetske en Boele Jagersma verklaren dat ze twee mannen in het hooiland hebben zien lopen en dat ze later Hepke later alleen hebben zien verder lopen. Dhr. Alkema heeft Hepke ook op de Hooiweg zien lopen. Dhr. Visser zegt dat hij heeft gezien dat Hepke zijn kleren schoonmaakte “met russchen” , vrij vertaald met een bosje stro uit de berm.
Gepke Bonnema verklaart dat Hepke bij haar in huis is geweest om zijn gezicht te wassen. Hepke zei daarbij dat het was om de hoofdpijn te verminderen.
Dhr. Schutteboer en zijn dochter zeggen dat Hepke ’s avonds om 8 uur thuis was bij zijn moeder in Noordwijk, en dat de moeder verbaast was dat Hepke zo stil was en dat hij zo onder de modder zat.
De kleren van Hepke worden door de rijksveldwachter in beslag genomen, maar toen waren ze al gewassen. Toch kunnen deskundigen wetenschappelijk vaststellen dat er bloedvlekken op zitten. Hepke beweert dat hij de kleding geruild heeft met iemand die kort daarvoor een ruit heeft ingeslagen. Aangezien Hepke net een nieuwe jas had moet het bloed er wel op die dag op gekomen zijn. Hij had zijn jas nog speciaal even aan mw. De Kleine laten zien. Zij herkent ook andere kledingstukken van Hepke die later te drogen hingen. Hepke woonde op dat moment in bij De Kleine.
Hepke wordt later op de avond nog gezien in een herberg in Noordwijk. Hij geeft daar zeker 3 gulden uit en later wordt bij hem nog zeker 2 gulden en 10 cent gevonden. Aanwezigen verklaren dat hij de avond daarvoor nog zo weinig geld had dat hij zijn boezeroen wilde verkopen.
Daarnaast is er nog de verklaring van Jacob Dijk. Hepke zou gezegd hebben “ik ben niet bang”. Dijk zei vervolgens “dat weet ik” maar Hepke zei “Nee, dat weet je niet maar je zult het morgen wel horen”. De volgende dag werd Pier Piers dus gevonden waaruit bleek dat Hepke er zelfs niet bang voor was om zijn medemens van het leven te beroven.
Hepke wordt op 2 juni gearresteerd. Tegen Hepke wordt 25 jaar tuchthuis geëist. Op 15 september 1882 wordt Hepke veroordeeld tot 20 jaar tuchthuis, zijn jonge leeftijd wordt als verzachtende omstandigheid aangemerkt. Hepke blijft elke betrokkenheid ontkennen en gaat in beroep tegen de uitspraak. In 1896 overlijdt Hepke in Medemblik, 36 jaar oud, waarschijnlijk in het tuchthuis aldaar.